Dagboek van een vrijwilliger 15

Tot ziens

Plots is het daar, het moment waarop ik even artificieel uit haar leven verdwijn als ik erin ben verschenen. Het moet een mini-versie zijn van wat leraars in juni voelen. Een mengeling van tevredenheid (taak volbracht) en een voorafname op gemis. Niet zo dramatisch als liefdesverdriet, wel zo dramatisch als elk klein maar onvermijdelijk einde van iets.

We zitten op onze vaste plekjes in de kussens. Ik zie, zoals ook de vorige weken, nergens schriften, en ze haalt glimlachend haar schouders op wanneer ik vraag wat we vandaag kunnen doen.

“Ik weet het niet,” zegt ze, “ik heb geen werk voor school want de anderen hebben stage dus ik heb enkel Okan, en dat is gemakkelijk.” Mijn slimme Shabnam. Al een tijdje weet ze niet goed waarbij ik nog kan helpen. De laatste tijd praten we meestal gewoon wat. Ze geeft me de blauwe bibliotheektas terug met de boeken die ik drie weken eerder voor haar had uitgezocht, en laat me zien welke ze heeft gelezen.

“Dit was het mooiste.” Ze haalt het dagboek van Anne Frank eruit, een aangepaste versie die ik vond in het rek gemakkelijk Nederlands. De afwegingen die ik voor dat rek maakte: zou ik wel een boek kiezen over onderdrukking en oorlog? Zou ze zich misschien herkennen in Anne Frank (een vrolijk meisje en een akelige dreiging) en zou dat haar troosten of haar op een onverwachte manier zelfs verbinden met haar nieuwe wereld? In elk geval goed voor haar algemene kennis (zo heet Westerse kennis nu eenmaal), dacht ik. Hop, in de zak. Die crimi viste ik er weer uit, in de plaats ervan koos ik een liefdesverhaal. Om het pijnlijke van Anne Frank te compenseren, om haar te laten ontdekken dat lezen je naar fantastische plekken kan brengen. Dat je kan vluchten in boeken. Over de titel Uitgehuwelijkt twijfelde ik lang. Ik nam hem toch.

“Ik heb het gevoel dat je me eigenlijk niet meer nodig hebt”, zeg ik. In mijn woorden klinkt vanalles door dat ik niet bedoelde en dat nu in de kamer hangt. Ik wou dat ik het weg kon blazen of terug kon zuigen.

Ze lacht en knikt kleintjes. Blijft even stil. “Voor mij, in onze cultuur, is het heel moeilijk om dat te zeggen: ik heb je niet meer nodig. Dat kan ik niet uitspreken, het klinkt verschrikkelijk!”

Ze zegt vaak in onze cultuur. Een nuttig zinnetje, maar het moet ook vermoeiend zijn, telkens weer jezelf uitleggen en daarmee wel begrip oogsten, maar tegelijk een afstand in stand houden. Zelf kan ik me niet herinneren dat ik die zin ooit gebruikte. Wij zeggen dan hier doen we iets zus of zo. Maar zij zijn ook hier. En als we onze cultuur zouden zeggen: wie zouden dan precies allemaal onder die onze vallen?

“Je hebt gelijk, dat klinkt niet zo fijn. Ik bedoelde eigenlijk dat ik het gevoel heb dat je geen extra leerbegeleiding meer nodig hebt. En dat is juist heel positief, toch?”

“Ja dat is waar. Misschien volgend jaar, als ik naar het volwassenenonderwijs ga, maar ik denk dat het wel zal lukken.”

Ik weet heel zeker dat het zal lukken. Ik zeg dat ze me dan zeker moet bellen.

“Ik ga je missen.” Ze legt haar handen over elkaar ergens tussen haar keel en haar hart.

“Ik jou ook.” Mijn handen kopiëren de hare.

“Ik ga jou éééécht míssen!” Zij wint.

“We zien elkaar nog wel, we wonen toch vlakbij. Ik neem je in de vakantie mee naar een museum, zoals beloofd!”

Als we elkaar vóór corona hadden leren kennen, bedenk ik, zouden we elkaar nu waarschijnlijk omhelzen, maar die warme gewoonte heeft tussen ons geen kans gekregen. Ik sta dan maar recht en ze wandelt mee naar de voordeur. Ik treuzel een beetje met mijn schoenveters. Zijn er zinnen die nog wat glans op dit moment kunnen leggen?

“Daag! Een fijne zomer he!”

“Ja, daag, jij ook!”

Kristien Fransen