Dagboek van een vrijwilliger 5

Talenknobbel

De eerste keer bij haar thuis. Ik betreed de gezelligste aller woonkamers. Mijn kinderen zouden het een chill-ruimte noemen. Lage zwart-wit geborduurde dikke kussens op zacht Perzisch tapijt met dieprode motieven. Een haardvuur. Thee, noten en koekjes op een zilverkleurige schotel. Ik ben in duizend-en-één-nacht.
‘Sorry dat je op de grond moet zitten, dat is zo bij ons’, lacht Zahra, Shabnams moeder.
‘Dat vind ik heerlijk!’, zeg ik. Hopelijk denkt ze niet dat het een beleefdheidsantwoord is.
Zoals afgesproken krijgen Shabnam en ik de woonkamer voor ons tweetjes. Broers en zussen zwaaien even naar me vanop afstand en verdwijnen dan geruisloos naar boven.

Er was me verteld dat mijn pupil ‘niet gealfabetiseerd’ was in haar thuisland. Een raar woord, maar ik had het onbewust voor mezelf ingekleurd. Met een meisje dat verlegen naar me op zou kijken, en op veel vragen de schouders zou ophalen. Ik kon er niet verder naast hebben gezeten.

‘Zo’, begin ik, ‘waar kan ik je mee helpen, wat vind je moeilijk?’
‘De scheidbaar samengestelde werkwoorden’, zegt ze.
Shit, denk ik, wat was dat nu ook weer?
‘Kan je me in je cursus laten zien hoe je dat geleerd hebt?’
Ze legt het juiste hoofdstuk open. Hier en daar dunne potloodkrabbeltjes in de kantlijn in een ander schrift dan het onze.
‘Wat schrijf je daar?’, vraag ik lachend, ‘dat kan ik niet lezen.’
‘Oh, soms zoek ik de vertaling op en dan schrijf ik hem erbij, in het Pasjtoe.’
Het begint licht te knetteren in mijn hoofd.
‘Oké, dat is handig. Ik dacht dat je niet naar school was geweest in Afghanistan?’
‘Dat is ook zo. Dat kon niet, door de Taliban, maar mijn oudste broer leerde mij en mijn zus thuis lezen uit de Koran, na zijn schooldag.’
‘Wow, dat is knap. Is dat dan een Koran in het Pasjtoe?’
‘Ja, en het Arabisch staat erboven. Door de twee regels te vergelijken kan ik nu ook Arabisch lezen. Wel niet begrijpen.’
Mijn mond valt een beetje open. ‘Ken je nog talen?’, vraag ik.
‘Dari en Farsi, en ook wat Hindi, door veel Bollywoodfilms te kijken.’
Mijn onderkaak zakt verder weg.
‘En nu Nederlands’, zeg ik bijna roepend met uit bewondering opgetrokken wenkbrauwen, ‘met nog eens een heel ander schrift!’
‘Ja,’ lacht ze, ‘dat was in het begin wel moeilijk. Zeker toen twee maanden na onze aankomst alles online ging door de lockdown.’
‘Dat kan ik geloven’, knik ik. Eigenlijk geloof ik nauwelijks wat ik hoor.

Terwijl ik me voorneem om tegen de volgende sessie mijn Nederlandse grammatica op te frissen, buigen we ons over de wederkerende werkwoorden in de onvoltooid tegenwoordige tijd.

Kristien Fransen